Haar woede spat bijna door het scherm heen. Haar hoofd is rood aangelopen en haren pieken alle kanten op. Ze is boos. Heel boos op haar huisgenoot. Maar ontredderd is ze ook. Ze vraagt zich af waarom ze steeds in conflict raakt met anderen.
Ik zie alleen haar hoofd. Ze zit in de keuken. Ik mis de rest van haar non-verbale signalen. Haar hele lijf zendt ze naar me, vermoed ik. Het beeldscherm belet me deze te zien. Haar gezichtsexpressie laat echter geen enkele twijfel over de hevigheid van de boosheid. Ik dacht onlangs terug aan haar, toen ik collega’s vaardigheden bijbracht over online behandelen. Zaken die nu vanzelfsprekend zijn voor me, waren dat niet, toen ik haar zag tijdens de eerste lockdown. Deze jonge vrouw met een flinke dynamiek in haar persoonlijkheid én haar manier van spreken, leerde me dat online behandelen vraagt om een aantal vaardigheden en spelregels die in ‘de gewone spreekkamer’ minder worden gevraagd. Inmiddels zou ik haar hebben gevraagd naar de signalen in haar lijf. Ik zou hebben benoemd dat ik haar boosheid zie en voel door het scherm heen. Ik zou benoemen wat ik zie gebeuren en vragen of ze het herkent. Ik zou haar vragen of ze dat ook elders in haar lijf waarneemt. Ik zou haar blik proberen te vangen op het scherm en uitspreken dat ik haar zie. Ik heb geleerd het non-verbale talig te maken. Ik heb ook geleerd dat het juist mijn stem en de expressie ervan nodig is om contact en emoties goed over te brengen. Toen nog niet. Toen voelde ik me vooral onthand door het scherm tussen ons in.
Haar verhaal schiet alle kanten op. Ik doe moeite om het te volgen. Ze verheft haar stem. Een zin begint, stokt. Nog een halve zin. Nog één. Het lukt me maar niet om het gesprek te structureren. Het is alsof het scherm mijn woorden terugkaatst. Terug mijn eigen woonkamer in. Alsof ze niet landen aan de andere kant, daar in haar keuken. Plotseling staat ze op. Een stoel schraapt over de keukenvloer. Het piepende geluid schuurt door de box van mijn laptop mijn woonkamer in. “Mijn huisgenoot is terug, wacht even”, hoor ik haar nog net zeggen. En dan... stilte. Dan is er niets. Ik zie haar niet meer.
Intussen heb ik geleerd om duidelijke afspraken te maken over online omgangsvormen. Een rustige en veilige plek ‘thuis’ is nodig. Eén zonder afleiding. En één waar je in privacy kunt spreken. En een actieve werkhouding is van belang. Dat betekent dus niet hangend in bed. Ook spreek ik af dat je niet zomaar verdwijnt uit een gesprek. Die drempel om dit te doen blijkt online een stuk lager dan in een therapiekamer. In de verte hoor ik haar hoge schelle stem, een donkere boze mannenstem dondert eroverheen. Ik versta niet wat ze zeggen. Ontgoocheld kijk ik door het scherm. Bruine tegeltjes met een bloemenmotief. “Zijn die uit de jaren ‘30?” Vraag ik me af. “Het is toch absurd dat zij zomaar opstaat. Zou ze nog terugkomen?” Vieze borden staan onhandig op elkaar gestapeld en aangekoekte pannen staan verspreid. “Zouden er nog schone glazen in de kast staan? Zou de ruzie daarover gaan?” vraag ik me fronsend af. De boze stemmen ebben weg. Ik vermoed dat ze verder de gang in zijn gelopen. Verder weg van de keuken waar ik zit.
Ik wacht nog eens tien minuten. Intussen voel ik ook boosheid. Boos dat ze mij hier zo laat zitten. De sessietijd is bijna voorbij. Ik denk dat ze niet meer terugkeert. Met één druk op de rode knop verlaat ik haar keuken. Maar in werkelijkheid was zij allang vertrokken. Uit het gesprek, uit het contact.